1. de compe’tentie
competenties (mv.)
= je bent bekwaam voor iets.
- De competentie van de chirurg was duidelijk door de manier waarop hij de complexe operatie uitvoerde.
- Haar competentie in meerdere talen maakte haar de perfecte kandidaat voor de functie van internationale vertegenwoordiger.
- De competentie van de leraar in wiskunde zorgde ervoor dat de leerlingen complexe oefeningen gemakkelijk konden begrijpen.
2. de mentali’teit
mentaliteiten (mv.)
= de manier van denken en voelen
- Begin met een positieve mentaliteit aan je examen. Je zal dan merken dat je het kan.
- De mentaliteit van het team was positief, ondanks de eerdere verliezen.
- Een ondernemende mentaliteit helpt hem bij het oplossen van complexe problemen op het werk.
3. de partici’patie
participaties (mv.)
= de deelname aan iets
- De participatie van ouders aan het schoolleven is heel belangrijk.
- De participatie van alle buurtbewoners bij het schoonmaakinitiatief maakte een groot verschil in de leefbaarheid van de wijk.
- Door de actieve participatie in de klasdiscussies verbeterden de studenten hun begrip van het onderwerp aanzienlijk.
4. de ‘overvloed
geen meervoud
= meer dan nodig is
- In West-Europa hebben we echt een overvloed aan eten en luxe-producten.
- Na een rijke oogst was er een overvloed aan appels beschikbaar op de lokale markt.
- Dankzij de overvloed aan informatie op het internet kon ze snel leren hoe ze haar computer moest repareren.
5. ver’hinderen
hij verhindert, verhinderde, heeft verhinderd
= beletten (syn.)
= je maakt dat iemand iets niet kan doen of dat iets niet gebeurt
- De verdediger verhinderde dat de aanvaller scoorde.
- De zware regenval verhinderde het voetbalteam om hun wedstrijd te spelen.
- Hij installeerde een antivirusprogramma om te verhinderen dat zijn computer geïnfecteerd zou raken met computervirussen.